SKELLIG

P1000614Om 13.45 vertrekt de boot terug naar het vaste land. Precies op tijd, als betrof het een spoorboekje zet de boot koers vaste land. Wij zijn het laatste bootje dat uit het kleine haventje van Skellig Michael vertrekken. De kapitein van de Jerdamar, een magere man die wordt bijgestaan door een hulpje, koerst ons langs klein Skellig richting de haven van Portmagee. Voor ons vertrokken tien kleine vissers bootjes met 10-12 personen aan boord. Hoewel de bootjes erg op elkaar lijken weet iedereen zijn eigen schip terug te vinden. Ik verbaas me erover want hoewel ons bootje rood is, was ik echt in de veronderstelling op een blauw bootje te hebben gezeten. Gelukkig herkende ik mijn medepassagiers en het achterdek. We verlaten het eiland onder luid gekrijs van zee- en drieteenmeeuwen. De betonnen aanlegplaats ligt vlak voor een grote donkere grot. Ik zie, hoe goed ik ook kijk er geen vogels in of uitvliegen. De grot heeft iets mysterieus, net als de rest van deze bijzondere plek. Nog maar net weggevaren zien we overal Jan van Genten. Deze vogels zetten volgens de gidsen op het eiland nooit een poot op Skellig Michael, wel zitten ze met ruim 45.000 exemplaren op de rotsen van klein Skellig.
De rotseilanden liggen ruim 12 km uit de kust, in de Atlantische oceaan en steken daar als hoge kathedralen uit zee. Zo moeten de monniken in de 9e eeuw ook gedacht hebben. Een dozijn of zo is hier ooit een tijdje als kleine gemeenschap gaan zitten en hebben het er ruim 400 jaar volgehouden.

P1000678Skellig Michael is staat op de wereld erfgoedlijst van de Unesco. Het bijzondere is uiteraard de bewoning van monniken die er een klooster hadden gebouwd welke nog voor een groot deel in tact is. De ligging is zeer spectaculair en dat zegt wat in een land met zoveel kloosters als in Ierland. De op het eiland aanwezige muurtjes en bijenkorfwoningen zijn door de geïsoleerde ligging goed bewaard gebleven. Skellig staat synoniem steile rots. De eilanden zijn zoals te verwachten omgeven met legendes en verhalen. Volgens een oud verhaal zou hier Ir geboren zijn, de zoon van Milesian. Er wordt in legendes ook beweerd dat Duagh, koning van West Munster naar dit eiland is komen vliegen. Of dit tot een klooster heeft geleid voor de 6e eeuw is maar de vraag. Er zijn in elk geval geen aanwijzingen van. De eerste aanwijzing dat er monniken op de eilanden zijn gaan wonen moet in de 8e eeuw zijn geweest. Dit staat althans in een aankondiging van de dood van Suibhni of Scellig. Wat dat voor iemand is wordt nergens aangegeven, wellicht een belangrijke eigenaar. In geschriften uit de 9e en 10e eeuw wordt wel iets aangegeven over de aanbidding van de aartsengel Sint Michael. In een officieel stuk uit 1044 ter gelegenheid van het overlijden van de Aedh of Scelig Mhichil wordt het verschijnen van de engel genoemd. Wellicht is daarom ook de St Michaelskerk gebouwd. Deze kerk is ook weer ergens anders in een officieel stuk genoemd. In de 12e eeuw geeft Giraldus Cambrensis aan dat er een wijnwonder plaatsvond op het eiland. Er wordt gewag gemaakt van dagelijkse missen in de kerk, hetgeen duidt op permanente bewoning.

Het eiland werd verlaten in de 13e eeuw. De voornaamste reden, naar men vermoed, is het weer. In die tijd veranderde het klimaat enigszins en werden de monniken min of meer van de rots afgeblazen. Er was ook nog een andere verandering van kerkpolitieke aard, de monniken werden lid van de Augustijner kloosterorde van Ballinskelligs. Pas op dat moment kwamen er een paar documenten die direct met het klooster op de rots te maken hadden. Het klooster blijkt voor een ieder erg belangrijk te zijn geweest. Het verlaten eiland bleef een plaats voor pelgrimage tot ver in de 18e eeuw. In de 19e eeuw werd het eiland gekocht om als vuurtoren dienst te gaan doen. De zeeën in deze omgeving hadden tot dan tot heel wat slachtoffers geleid. Nog steeds heeft iedere haven een monument voor hen die op zee zijn gebleven. De waarde van de eilanden is pas na 1996 weer herontdekt. Vissers weten dit en zorgen dan ook voor een regelmatige toestroom van toeristen. Om alles in goede banen te leiden hebben de autoriteiten er voor gezorgd dat de eilanden bewaakt worden overdag. Op het eiland is geen vuiltje te zien. De ruim 150 bezoekers per dag maken geen gebruik van toiletten en papierbakken. Eenvoudig omdat die er ook niet zijn.

Om bij die 150 gelukkigen te horen krijg ik bij Skellig Experience (www.skelligexperience.com) een lijstje met zo’n 13 schippers die naar de eilanden varen. We willen er op een zondag heen hetgeen helaas niet lukt. De boten zitten midden in het toeristenseizoen vol. Het enige dat ik na een dozijn telefoontjes kan doen is op tijd naar de haven gaan. Welllicht is er een afzegging. Die is er en wij kunnen mee. Precies om 10 uur vertrekt de open vissersboot. Aan boord geen enkele luxe. De Jerdemar wordt ook nog voor het echte visserswerk gebruikt, een plastic deur voor vis getuigd daarvan. De tocht voert eerst langs hoge mistige rotsen van het Valentia Island. Op open zee gaat de boot heftiger op en neer, al is het goed te doen. Jammer genoeg begint het wel te miezeren. Onder de paraplu blijven we nog enigszins droog. In rap tempo vaart de boot eerst naar Klein Skellig. We worden vergezeld door veel zwemmende en vliegende pagaaiduikers en Jan van Genten, die soms helaas ook flink wat kunnen laten vallen. De rotsen van Klein Skellig zijn wit van vogelpoep en Jan-van-Genten. We varen langzaam om het eiland heen, 60.000 zegt de schipper, 45.000 zegt de gids. Ik twijfel aan geen van beiden. Het uitzicht is er in elk geval niet minder om. Deze plek heeft de op een na grootste Jan-van-Genten kolonie van de wereld. Navraag wat de grootste is levert geen resultaat op. Ook de Saltee had de op een na grootste populatie. Ik denk dat het al met al een soort biologen bescheidenheid is, of ze weten het gewoon niet.

P1000634Na drie kwartier arriveren we op Blind Man’s Cove. Vroeger landden de monniken ook op deze plaats. Bij het water zijn de originele treden echter al in 1820 verwijderd door de bouwers van de eerste vuurtoren. Eenmaal boven op een soort pad lopen we al direct een aantal papegaaiduikers tegemoet die op de met gras bedekte rotsen zitten. Een grote inham is met stalen platen overdekt. Vermoedelijk om te voorkomen dat stukken steen op de wandelaarsvallen. De treden naar het klooster liggen er immers direct boven. De inham is een kijkje naar beneden waard. We zien er diverse vogels tegen de rotsen aangeplakt zitten.
Als we verder lopen kunnen we niet bij de vuurtoren komen. Er wordt aan de weg gewerkt, de vuurtoren is nog in werking en dus voor publiek gesloten. Een enthousiaste vrouw vertelt ons dat we 600 treden naar boven moeten lopen om bij het klooster te komen. Wie last van hoogtevrees heeft wordt de tocht afgeraden. De treden die we beklimmen liggen er nog als 1000 jaar geleden. Echte vakmannen met passie voor degelijkheid hebben prachtig werk verricht. De treden lopen ook nu nog erg prettig. Na de eerste honderd treden zien we een soort standbeeld. Het is echter een uitgesleten rots, genoemd de treurende vrouw. Heel bijzonder zijn nu de vele tamme en nieuwsgierige papegaaiduikers. Tot op een paar centimeter zijn ze te benaderen. Veel, heel veel foto’s worden er gemaakt. Ze zijn met hun oranje kleurige bek en sterk getekende ogen clowneske schoonheden. Heel bijzonder is dat je ze zelfs in holletjes kunt bekijken. Ze maken daar een merkwaardig koerend geluid. Op het eiland zijn meer dieren, volgens de gids konijnen en muizen, maar die zien we verder nergens. De eerste klim gaat tot Christus zadel. Een vlak stukje land. De mist trekt er even op en we zien de zee in de diepte liggen. Deze plek is halverwege het klooster. Hier nemen we enige versterking tot P1000663ons. De hemelse trap wordt almaar smaller. Een misstap en je valt ruim 100 meter de diepte in, onwillekeurig vraag je je af of dat al niet eens is gebeurd. Als we weer vlak lopen komen we in de monnikentuin. De ingang is niet origineel, maar werd in de 19e eeuw gecreëerd. De tuinen liggen er verlaten, maar groen bij. Een man met een reusachtige paraplu is hier de gids. Hij weet te vertellen dat de lieden die dit ooit hier hebben gebouwd toch wel onder heel andere omstandigheden leefden dan wij ons kunnen voorstellen. We moeten een paar keer bukken voor kleine smalle doorgangen. Uiteindelijk zijn we in het kloostergebied. Aan de linkerkant staan drie bijenkorfhutten. Deze zijn gebouwd zonder cement. De stenen liggen zeer precies op elkaar. Dry-stone building noemt men dat. Ook de muurtjes zijn zo gebouwd. De hutten zijn in de loop der jaren nauwelijks veranderd. De constructie schijnt erg degelijk te zijn.
Slechts een van de bijenkorfhutten is half ingestort, de anderen zijn en waren nog in tact. Ook het kerkje maakt een degelijke indruk. We mogen er niet bij, maar ook op afstand is het St Michaelkerkje een mooi bouwwerkje. Midden op het kloosterpleintje liggen een paar graven. Het grote kruis staat er al sinds de eerst dagen van het klooster.

De tocht naar beneden vindt weer in de mist plaatst. Het gaat een stuk sneller. Op tijd zijn we bij de boot.

[flickr-gallery mode=”photoset” photoset=”72157627318364248″]

This entry was posted in Ierland and tagged , . Bookmark the permalink.

Comments are closed.